In december 2018 wijzigden de EU-wetgevers de EU-wetgeving op het gebied van hernieuwbare energie. Volgens de nieuwe wetgeving moet uiterlijk in 2030 32 % van de energie uit hernieuwbare bronnen afkomstig zijn. Dat is een forse stijging vergeleken met het huidige doel van 20 %.
Het Europees Parlement heeft zich er hard voor gemaakt dat de EU ambitieuzer wordt op milieugebied. Meer gebruik van hernieuwbare energiebronnen is goed voor het milieu en zorgt voor minder uitstoot van broeikasgassen. En het helpt de EU de internationale afspraken van de Klimaatovereenkomst van Parijs na te komen. Hernieuwbare energiebronnen verbeteren ook de energiezekerheid. Ze maken ons namelijk minder afhankelijk van de invoer van dure fossiele brandstoffen uit andere landen. Daarnaast leiden ze tot meer "groene banen" en investeringen in de EU.
De nieuwe regels maken het gemakkelijker voor consumenten hun eigen elektriciteit op te wekken (bijv. via zonnepanelen op het dak) en het overschot te verkopen aan het elektriciteitsnet. In de wetgeving staan ambitieuze doelstellingen voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen in het vervoer. Die moeten zorgen voor minder uitstoot van uitlaatgassen en een betere luchtkwaliteit in de EU. Ook komen er strengere regels voor de certificering van biobrandstoffen. Alleen duurzame biobrandstoffen tellen mee voor de EU-doelstellingen voor hernieuwbare energie. Hierdoor zal palmolie uiteindelijk uit biobrandstoffen verdwijnen. Dat was in de onderhandelingen een belangrijke eis van het Europees Parlement.
De nieuwe regels moeten uiterlijk 30 juni 2021 zijn omgezet in nationale wetgeving. Ze treden dus op 1 juli 2021 in de hele EU in werking.